MIJN MARCUS
Verbeelding van innerlijke beweging
Verbeelding van innerlijke beweging
Sinds de zomer van 2021 bestudeer ik het evangelie van Marcus, het oudste en kortste van alle vier de evangeliën. In dit evangelie zit een openheid, urgentie en kracht die me diep raakt.
Vanuit wat ik gelezen en geleerd heb, mediteer en observeer ik. Wat zet het innerlijk bij mij in beweging? Is daarin de hoofdvraag. Vervolgens maak ik schilderijen bij de teksten. Het is mijn uiteindelijke doel om het hele evangelie van Marcus te illustreren.
Onderstaande reeks ben ik dus nog aan het aanvullen. Met geduld en vertrouwen sta ik in dit project. Ik geniet van mijn ontwikkeling en wat het me brengt. Wordt vervolgd!
FORMAAT: A2 – 42×60
MATERIAAL: Acrylverf + oliekrijt, op papier.
BIJBELTEKSTEN: Klik hier voor het volledige Marcus Evangelie
Inleiding
MIJN WEG
1:2 Het staat geschreven bij de profeet Jesaja: ‘Let op, ik zend mijn bode voor je uit, hij zal een weg voor je banen.
1:3 Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden!”’
1:4 Dit gebeurde toen Johannes de Doper naar de woestijn ging en de mensen opriep zich te laten dopen en tot inkeer te komen, om zo vergeving van zonden te verkrijgen.
1:5 Alle inwoners van Judea en Jeruzalem stroomden toe en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden.
1:6 Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij leefde van sprinkhanen en wilde honing.
1:7 Hij verkondigde: ‘Na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om me voor hem te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken.
1:8 Ik heb jullie gedoopt met water, maar hij zal jullie dopen met de heilige Geest.’
LIEFDEVOLLE ROEPING
1:9 In die tijd kwam Jezus vanuit Nazaret, dat in Galilea ligt, naar de Jordaan om zich door Johannes te laten dopen.
1:10 Op het moment dat hij uit het water omhoogkwam, zag hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen, 1:11 en er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’
BALANS
1:12 Meteen daarna dreef de Geest hem de woestijn in.
1:13 Veertig dagen bleef hij in de woestijn, waar hij door Satan op de proef werd gesteld. Hij leefde er te midden van de wilde dieren, en engelen zorgden voor hem.
VOLHEID
1:14 Nadat Johannes gevangen was genomen, ging Jezus naar Galilea, waar hij Gods goede nieuws verkondigde.
1:15 Dit was wat hij zei: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’
LOS KOMEN
1:16 Toen Jezus langs het Meer van Galilea liep, zag hij Simon en Andreas, de broer van Simon, die hun netten uitwierpen in het meer; het waren vissers.
1:17 Jezus zei tegen hen: ‘Kom, volg mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’
1:18 Meteen lieten ze hun netten achter en volgden hem.
1:19 Iets verderop zag hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren met het herstellen van de netten,
1:20 en direct riep hij hen. Ze lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners achter in de boot en volgden hem.
DEEL 1.1
GEZAG
1:21 Ze gingen op weg naar Kafarnaüm, en op de eerstvolgende sabbat ging Jezus naar de synagoge en onderwees er de mensen.
1:22 Ze waren diep onder de indruk van zijn onderricht, want hij sprak hen toe als iemand met gezag, niet zoals de schriftgeleerden.
1:23 Er was in de synagoge ook een man die bezeten was door een onreine geest, en hij schreeuwde:
1:24 ‘Wat hebben wij met jou te maken, Jezus van Nazaret? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent, de heilige van God.’
1:25 Jezus sprak hem streng toe en zei: ‘Zwijg en ga uit hem weg!’
1:26 De onreine geest deed de man stuiptrekken en verliet hem met een luide schreeuw.
1:27 Iedereen was zo verbijsterd dat ze tegen elkaar zeiden: ‘Wat is dit allemaal? Een nieuwe leer met groot gezag! Zelfs als hij onreine geesten een bevel geeft, wordt hij gehoorzaamd.’
1:28 Het nieuws over Jezus verspreidde zich algauw overal in Galilea.
VUURGLOED LAAT HAAR LOS
1:29 Toen ze uit de synagoge kwamen, gingen ze rechtstreeks naar het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes.
1:30 Simons schoonmoeder lag met koorts in bed, en ze spraken met Jezus over haar.
1:31 Hij ging naar haar toe, pakte haar hand vast en hielp haar overeind. Toen verliet de koorts haar, en ze begon voor hen te zorgen.
1:32 ’s Avonds laat, toen de zon al was ondergegaan, brachten de mensen alle zieken en bezetenen naar hem toe;
1:33 alle inwoners van de stad hadden zich bij de deur van het huis verzameld.
1:34 Hij genas vele zieken van allerlei kwalen en hij dreef veel demonen uit, maar stond ze niet toe om iets te zeggen, want ze wisten wie hij was.
VANUIT CONTEMPLATIE OPWEG
1:35 Vroeg in de ochtend, toen het nog helemaal donker was, stond hij op, ging naar buiten en liep naar een eenzame plek om daar te bidden.
1:36 Maar Simon en de anderen die bij hem waren, gingen hem vlug achterna,
1:37 en toen ze hem gevonden hadden zeiden ze tegen hem: ‘Iedereen is naar u op zoek!’
1:38 Toen zei hij: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omtrek, zodat ik ook daar het goede nieuws kan brengen. Daarvoor ben ik immers op weg gegaan.’
1:39 In heel Galilea bracht hij het nieuws in de synagogen en dreef hij demonen uit.
BUITEN SLUITEN
1:40 Er kwam iemand naar hem toe die aan huidvraat leed; hij smeekte hem om hulp en zei, terwijl hij op zijn knieën viel: ‘Als u wilt, kunt u mij rein maken.’
1:41 Jezus kreeg medelijden, stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’
1:42 En meteen verdween zijn huidvraat en hij was rein.
1:43 Jezus stuurde hem weg met de ernstige waarschuwing:
1:44 ‘Denk erom dat u tegen niemand iets zegt, maar ga u aan de priester laten zien en breng het reinigingsoffer dat Mozes heeft voorgeschreven, als getuigenis voor de mensen.’
1:45 Maar toen de man vertrokken was, ging hij overal breeduit rondvertellen wat er gebeurd was, met als gevolg dat Jezus niet langer openlijk in een stad kon verschijnen, maar op eenzame plaatsen buiten de steden moest blijven. Toch bleven de mensen van alle kanten naar hem toe komen.
GEDRAGEN WORDEN
2:1 Toen hij enkele dagen later terugkwam in Kafarnaüm, werd bekend dat hij weer thuis was. 2:2 Er stroomden zo veel mensen toe dat er zelfs voor de deur geen plaats meer was, en hij verkondigde hun de heilsboodschap. 2:3 Er werd ook een verlamde bij hem gebracht, die door vier mensen gedragen werd. 2:4 Omdat ze zich niet door de menigte konden wringen, haalden ze een stuk van het dak weg boven de plaats waar Jezus zat, en toen ze een opening hadden gemaakt, lieten ze de verlamde op zijn draagbed naar beneden zakken. 2:5 Bij het zien van hun geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven.’
2:6 Er zaten ook een paar schriftgeleerden tussen de mensen, en die dachten bij zichzelf: 2:7 Hoe durft hij dat te zeggen? Hij slaat godslasterlijke taal uit: alleen God kan immers zonden vergeven! 2:8 Jezus had meteen door wat ze dachten en dus zei hij: ‘Waarom denkt u zoiets? 2:9 Wat is gemakkelijker, tegen een verlamde zeggen: “Uw zonden worden u vergeven” of: “Sta op, pak uw bed en loop”? 2:10 Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven.’ Toen zei hij tegen de verlamde: 2:11 ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis.’ 2:12 Meteen stond hij op, pakte zijn bed en ging weg; allen die dit zagen, stonden versteld en loofden God. ‘Zoiets hebben we nog nooit gezien,’ zeiden ze.
GROTE STAP
2:13 Jezus vertrok en ging weer naar het meer. Een grote mensenmenigte kwam naar hem toe, en hij onderwees hen. 2:14 Toen hij langs het meer liep, zag hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten, en hij zei tegen hem: ‘Volg mij.’ Levi stond op en volgde hem. 2:15 Op een keer was hij bij Levi thuis uitgenodigd voor een maaltijd, samen met zijn leerlingen en een groot aantal tollenaars en zondaars, want velen van hen volgden hem. 2:16 Toen de Farizeese schriftgeleerden zagen dat hij samen met zondaars en tollenaars at, zeiden ze tegen zijn leerlingen: ‘Eet hij met tollenaars en zondaars?’ 2:17 Jezus hoorde dit en zei tegen hen: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel; ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’
HEILIGE VERBINDING
2:18 De leerlingen van Johannes en de Farizeeën hadden de gewoonte regelmatig te vasten. Er kwamen mensen naar Jezus toe, die hem vroegen: ‘Waarom vasten de leerlingen van Johannes en de leerlingen van de Farizeeën wel, maar uw leerlingen niet?’ 2:19 Jezus antwoordde: ‘Bruiloftsgasten kunnen toch niet vasten zolang de bruidegom bij hen is? Nee, zolang ze de bruidegom bij zich hebben, kunnen ze niet vasten. 2:20 Maar er komt een dag dat de bruidegom bij hen wordt weggehaald, en dan is het hun tijd om te vasten. 2:21 Niemand verstelt een oude mantel met een lap die nog niet gekrompen is, want dan trekt de nieuwe lap de oude stof kapot en wordt de scheur nog groter. 2:22 Niemand giet jonge wijn in oude leren zakken, want dan scheuren ze open en gaat de wijn verloren, net als de zakken zelf. Jonge wijn hoort in nieuwe zakken.’
TAKE A BREAK
2:23 Eens liep hij op een sabbat tussen de korenvelden door. Zijn leerlingen gingen de velden in en begonnen aren te plukken. 2:24 ‘Kijk eens!’ zeiden de Farizeeën tegen hem. ‘Waarom doen ze iets dat op sabbat niet mag?’ 2:25 Maar hij antwoordde: ‘Hebt u dan nooit gelezen wat David deed toen hij en zijn metgezellen gebrek leden en honger hadden? 2:26 Hij ging het huis van God binnen – Abjatar was toen hogepriester – en at van de toonbroden, waarvan alleen de priesters mogen eten. En hij gaf ze ook aan zijn mannen te eten.’ 2:27 En hij voegde eraan toe: ‘De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat; 2:28 en dus is de Mensenzoon ook heer en meester over de sabbat.’
ZWART-WIT DENKEN
3:1 Weer ging hij naar de synagoge. Daar was iemand met een verschrompelde hand. 3:2 Ze letten op hem om te zien of hij die op sabbat zou genezen, zodat ze hem zouden kunnen aanklagen. 3:3 Hij zei tegen de man met de verschrompelde hand: ‘Kom in het midden staan.’ 3:4 Aan de anderen vroeg hij: ‘Wat mag men op sabbat doen: goed of kwaad? Een leven redden of het vernietigen?’ Maar ze zwegen. 3:5 Hij keek hen boos aan, maar ook diepbedroefd vanwege hun hardleersheid, en toen zei hij tegen de man die in het midden stond: ‘Steek uw hand uit.’ Hij stak zijn hand uit en er kwam weer leven in. 3:6 De Farizeeën verlieten de synagoge en gingen meteen met de Herodianen overleggen hoe ze hem uit de weg zouden kunnen ruimen.
Reacties vanuit workshop met meditaties
“Jouw schilderij heeft heel goed gewerkt in ons weekend. Hij deed bijna letterlijk mee in de avondmeditatie en overdag tijdens de activiteiten. Niet louter als illustratie, maar echt als een werkzaam teken!”
—
“Wat een bijzonder schilderij heb je weer gemaakt! En wat zit er veel in. Het was inspirerend. Ook mooi om te horen wat ieder erin ziet en wat het met hem/haar doet. Het paste perfect bij de lezing en het spel dat we dit weekend speelden!”
DEEL 1.2
Steeds opnieuw geroepen
3:7 Jezus week met zijn leerlingen uit naar het meer, en een grote menigte uit Galilea volgde hem. Ook uit Judea
3:8 en Jeruzalem, uit Idumea en het gebied aan de overkant van de Jordaan en uit de omgeving van Tyrus en Sidon kwamen veel mensen naar hem toe, omdat ze hadden gehoord wat hij allemaal deed.
3:9 Hij zei tegen zijn leerlingen dat ze een boot voor hem gereed moesten houden, om te voorkomen dat hij door de menigte onder de voet zou worden gelopen.
3:10 Allerlei zieken verdrongen zich om hem aan te raken, want hij had al veel mensen genezen.
3:11 Telkens als de onreine geesten hem zagen, vielen ze voor hem neer en schreeuwden: ‘Jij bent de Zoon van God!’
3:12 Hij sprak hen bestraffend toe, en verbood hun bekend te maken wie hij was.
3:13 Hij ging de berg op en riep al degenen bij zich op wie hij zijn keuze had laten vallen, en ze kwamen naar hem toe.
3:14 Hij stelde twaalf van hen aan als apostel; ze moesten hem vergezellen, en hij wilde hen ook uitzenden om het goede nieuws bekend te maken.
3:15 Ze kregen de macht om demonen uit te drijven.
3:16 De twaalf die hij aanstelde, waren achtereenvolgens Simon, die hij de naam Petrus gaf,
3:17 Jakobus, de zoon van Zebedeüs, Johannes, de broer van Jakobus (aan deze twee gaf hij de naam Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent),
3:18 Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs
3:19 en Judas Iskariot, die hem heeft uitgeleverd.
(INNERLIJKE) VERDEELDHEID AANPAKKEN
3:20 Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te gaan eten.
3:21 Toen zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hen had hij zijn verstand verloren.
3:22 Ook de schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden: ‘Hij is bezeten door Beëlzebul,’ en: ‘Dankzij de vorst der demonen kan hij demonen uitdrijven.’
3:23 Toen hij hen bij zich geroepen had, sprak hij tot hen in gelijkenissen: ‘Hoe kan Satan zichzelf uitdrijven?
3:24 Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan dat koninkrijk niet standhouden;
3:25 als een gemeenschap innerlijk verdeeld is, zal die gemeenschap niet kunnen standhouden.
3:26 En als Satan tegen zichzelf in opstand is gekomen en verdeeld is, kan ook hij niet standhouden, maar gaat hij zijn einde tegemoet.
3:27 Bovendien kan niemand het huis van een sterkere binnengaan om zijn inboedel te roven, als hij die sterkere niet eerst vastgebonden heeft; pas dan kan hij zijn huis leeghalen.
3:28 Ik verzeker u: alle wandaden en godslasteringen, hoe erg ook, kunnen de mensen worden vergeven,
3:29 maar wie lastertaal spreekt tegen de heilige Geest, krijgt in alle eeuwigheid geen vergeving, want zo iemand is schuldig aan een onuitwisbaar vergrijp.’
3:30 Dit omdat ze gezegd hadden: ‘Hij is bezeten door een onreine geest.’
GEESTELIJKE VERBONDENHEID
3:31 Intussen waren zijn moeder en zijn broers aangekomen. Ze stuurden iemand naar binnen om hem te halen. Zelf bleven ze buiten wachten.
3:32 Er zat een groot aantal mensen om hem heen, en die zeiden tegen hem: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken u.’
3:33 Hij antwoordde: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’
3:34 Hij keek de mensen aan die in een kring om hem heen zaten en zei: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers.
3:35 Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.’
ÉCHT HOREN
4:1 Weer ging hij naar het meer om de mensen te onderwijzen; er kwam een enorme menigte om hem heen staan. Daarom ging hij in de boot op het meer zitten, terwijl de menigte op de oever bleef staan.
4:2 Hij onderwees hen uitvoerig en sprak hen toe in gelijkenissen. Hij zei:
4:3 ‘Luister. Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien.
4:4 Tijdens het zaaien viel een deel van het zaad op de weg, en de vogels kwamen en aten het op.
4:5 Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon doordringen;
4:6 en toen de zon opkwam verschroeide het jonge groen, en omdat het geen wortel had droogde het uit.
4:7 Weer ander zaad viel tussen de distels, en de distels schoten op en verstikten het en het bracht geen vrucht voort.
4:8 Maar er waren ook zaadjes die in goede grond vielen en wel vrucht voortbrachten: ze schoten op en groeiden en droegen vrucht. Sommige leverden het dertigvoudige op, andere het zestigvoudige en weer andere het honderdvoudige.’
4:9 En hij zei: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’
4:10 Toen hij weer alleen was met zijn volgelingen en met de twaalf, stelden ze hem vragen over de gelijkenissen.
4:11 Hij zei tegen hen: ‘Aan jullie is het geheim van het koninkrijk van God onthuld; maar zij die buiten blijven staan, krijgen alles te horen in gelijkenissen,
4:12 “opdat ze scherp zien, maar geen inzicht hebben, opdat ze goed horen, maar niets begrijpen, anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen.”’
4:13 Hij zei tegen hen: ‘Begrijpen jullie deze gelijkenis niet? Hoe zullen jullie alle andere gelijkenissen dan begrijpen?
4:14 De zaaier zaait het woord.
4:15 Sommigen zijn als het zaad dat op de weg valt: het woord wordt wel gezaaid, maar wanneer ze het gehoord hebben, komt meteen Satan om het woord weg te graaien dat in hen gezaaid is.
4:16 Anderen zijn als het zaad dat op rotsgrond is gezaaid: wanneer zij het woord hebben gehoord, nemen ze het meteen met vreugde in zich op,
4:17 maar in hen schiet het geen wortel, ze zijn te oppervlakkig, en als ze vanwege het woord worden beproefd of vervolgd, houden ze geen ogenblik stand.
4:18 Weer anderen zijn als het zaad dat tussen de distels is gezaaid: ze hebben het woord wel gehoord,
4:19 maar de zorgen om het dagelijks bestaan en de verleiding van de rijkdom en hun verlangens naar allerlei andere dingen komen ertussen en verstikken het woord, zodat het zonder vrucht blijft.
4:20 Maar er zijn ook mensen die zijn als het zaad dat op goede grond is gezaaid: zij horen het woord en aanvaarden het en dragen vrucht, sommigen dertigvoudig, anderen zestigvoudig en weer anderen honderdvoudig.’
HÉT LICHT ZIEN
4:21 Tegen de menigte zei hij: ‘Je steekt toch geen lamp aan om hem onder de korenmaat te laten uitdoven of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard.
4:22 Alles wat verborgen is, moet openbaar worden gemaakt, en alles wat in het geheim is ontstaan, moet aan het licht komen.
4:23 Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’
WAT JE GEEFT KRIJG JE TERUG
4:24 Hij zei ook tegen hen: ‘Let goed op wat je hoort: met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden, en er zal je zelfs meer worden toebedeeld.
4:25 Want wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen.’
GROEIEN IN RUST
4:26 En hij zei: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde:
4:27 hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe.
4:28 De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar.
4:29 Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’
4:30 En hij zei: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen?
4:31 Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt.
4:32 Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.’
4:33 Met zulke en andere gelijkenissen maakte hij hun het goede nieuws bekend, voorzover ze het konden begrijpen;
4:34 hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen, maar wanneer hij alleen was met zijn leerlingen, verklaarde hij hun alles.
Misschien nog 1 werk toevoegen – Grootste impact – nog maken
VERTROUWEN tijdens STORM
4:35 Aan het eind van die dag, toen het avond was geworden, zei hij tegen hen: ‘Laten we het meer oversteken.’
4:36 Ze stuurden de menigte weg en namen hem mee in de boot waarin hij al zat, en voeren samen met de andere boten het meer op.
4:37 Er stak een hevige storm op en de golven beukten tegen de boot, zodat die vol water kwam te staan.
4:38 Maar hij lag achter in de boot op een kussen te slapen. Ze maakten hem wakker en zeiden: ‘Meester, kan het u niet schelen dat we vergaan?’
4:39 Toen hij wakker geworden was, sprak hij de wind bestraffend toe en zei tegen het meer: ‘Zwijg! Wees stil!’ De wind ging liggen en het meer kwam helemaal tot rust.
4:40 Hij zei tegen hen: ‘Waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds niet?’
4:41 Ze werden bevangen door grote schrik en zeiden tegen elkaar: ‘Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?’
JE EIGEN THUIS DURVEN ZIJN
5;1 Ze kwamen aan de overkant van het meer, in het gebied van de Gerasenen.
5:2 Toen hij uit de boot gestapt was, kwam hem meteen vanuit de grafspelonken een man tegemoet die door een onreine geest bezeten was
5:3 en in de spelonken woonde. Zelfs als hij vastgebonden was met een ketting kon niemand hem in bedwang houden.
5:4 Hij was al dikwijls aan handen en voeten geketend geweest, maar dan trok hij de kettingen los en sloeg hij de boeien stuk, en niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen.
5:5 En altijd, dag en nacht, liep hij schreeuwend tussen de rotsgraven en door de bergen en sloeg hij zichzelf met stenen.
5:6 Toen hij Jezus in de verte zag, rende hij op hem af en viel voor hem neer,
5:7 en luid schreeuwend zei hij: ‘Wat heb ik met jou te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer je bij God: doe me geen pijn!’
5:8 Want hij had tegen hem gezegd: ‘Onreine geest, ga weg uit die man.’
5:9 Jezus vroeg hem: ‘Wat is je naam?’ En hij antwoordde: ‘Legioen is mijn naam, want we zijn met velen.’
5:10 Hij smeekte hem dringend om hen niet uit deze streek te verjagen.
5:11 Nu liep er op de berghelling een grote kudde varkens te grazen.
5:12 De onreine geesten smeekten hem: ‘Stuur ons naar die varkens, dan kunnen we bij ze intrekken.’
5:13 Hij stond hun dat toe. Toen de onreine geesten de man verlaten hadden, trokken ze in de varkens, en de kudde van wel tweeduizend stuks stormde de steile helling af, het meer in, en verdronk in het water.
5:14 De varkenshoeders sloegen op de vlucht en vertelden in de stad en in de dorpen wat ze hadden meegemaakt, en de mensen gingen kijken wat er was gebeurd.
5:15 Ze kwamen bij Jezus en zagen de bezetene daar zitten, gekleed en bij zijn volle verstand, dezelfde man die altijd bezeten was geweest door het legioen, en ze werden door schrik bevangen.
5:16 Degenen die alles gezien hadden, legden uit wat er met de bezetene en met de varkens was gebeurd.
5:17 Daarop drongen de mensen er bij Jezus op aan om hun gebied te verlaten.
5:18 Toen hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was geweest om bij hem te mogen blijven.
5:19 Dat stond hij hem niet toe, maar hij zei tegen hem: ‘Ga naar huis, naar uw eigen mensen, en vertel hun wat de Heer allemaal voor u heeft gedaan en hoe hij zich over u heeft ontfermd.’
5: 20 De man ging weg en maakte in Dekapolis bekend wat Jezus voor hem had gedaan, en iedereen stond verbaasd.
VERWATERDE GRENZEN
5:21 Toen Jezus weer met de boot was overgestoken, verzamelde er zich een grote menigte bij hem, en hij bleef aan het meer.
5:22 Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer.
5:23 Hij smeekte hem dringend: ‘Mijn dochter ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’
5:24 Hij ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en verdrong zich om hem heen.
5:25 Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed.
5:26 Ze had veel ellende doorgemaakt door de behandeling van allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad; integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan.
5:27 Ze had gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en raakte zijn bovenkleed van achteren aan,
5;28 want ze dacht: Als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik al gered worden.
5:29 En meteen hield het bloed op te vloeien en merkte ze aan haar lichaam dat ze voorgoed van de kwaal genezen was.
5:30 Op hetzelfde ogenblik werd Jezus zich ervan bewust dat er kracht uit hem was weggestroomd. Midden in de menigte draaide hij zich om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’
5:31 Zijn leerlingen zeiden tegen hem: ‘U ziet dat de menigte zich om u verdringt en dan vraagt u: “Wie heeft mij aangeraakt?”’
5:32 Maar hij keek om zich heen om te zien wie het gedaan had.
5:33 De vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, kwam naar hem toe en viel voor hem neer en vertelde hem de hele waarheid.
5:34 Toen zei hij tegen haar: ‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede en wees genezen van uw kwaal.’
LOSLATEN UIT LIEFDE
5: 35 Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: ‘Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’
5:36 Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’
5:37 Hij stond niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
5:38 Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen.
5:39 Hij ging naar binnen en zei tegen hen: ‘Waarom maken jullie zo’n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt.’
5:40 Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen.
5:41 Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal bete
kent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’
5:42 Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen.
5:43 Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven.
BOVEN HET MAAIVELD
6:1 Hij vertrok weer en ging naar zijn vaderstad, gevolgd door zijn leerlingen.
6:2 Toen de sabbat was aangebroken, gaf hij onderricht in de synagoge, en vele toehoorders waren stomverbaasd en zeiden: ‘Waar haalt hij dat allemaal vandaan? Wat is dat voor wijsheid die hem gegeven is? En dan die wonderen die zijn handen tot stand brengen!
6:3 Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan hem.
6:4 Jezus zei tegen hen: ‘Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten.’
6:5 Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat hij een paar zieken de handen oplegde en hen genas.
6:6 Hij stond verbaasd over hun ongeloof.
DEEL 1.3
BLOOT – SCHOUDER AAN SCHOUDER
6:6 Hij trok rond langs de dorpen in de omtrek en onderwees de mensen.
6:7 Hij riep de twaalf bij zich en zond hen twee aan twee uit, en gaf hun macht over de onreine geesten.
6:8 Hij droeg hun op niets mee te nemen voor onderweg, geen brood, geen reistas en geen geld, alleen een stok.
6:9 Sandalen mochten ze wel dragen. ‘Maar,’ zei hij, ‘trek geen extra kleren aan.’6:10 En ook zei hij: ‘Als jullie ergens onderdak krijgen, moet je daar blijven tot je verder reist.
6:11 Maar als jullie ergens niet welkom zijn en de mensen niet naar jullie willen luisteren, moet je daar weggaan en het stof van je voeten schudden ten teken dat je niets meer met hen te maken wilt hebben.’
6:12 Ze gingen op weg en maakten het goede nieuws bekend om de mensen tot inkeer te brengen,
6:13 en ze dreven veel demonen uit en zalfden veel zieken met olie en genazen hen.
GEZICHTSVERLIES – SPOOK VAN SPIJT
6:14 Koning Herodes hoorde van hem, want zijn naam was overal bekend geworden. Sommigen zeiden: ‘Johannes de Doper is opgewekt uit de dood en daardoor beschikt hij over zulke wonderbaarlijke krachten.’
6:15 Maar anderen zeiden: ‘Het is Elia,’ en weer anderen zeiden: ‘Hij is een profeet zoals die er vroeger waren.’
6:16 Toen Herodes dit allemaal hoorde, zei hij: ‘Het is Johannes, die ik heb onthoofd, die weer is opgestaan.’
6:17 Want Herodes had Johannes gevangen laten nemen en hem, aan handen en voeten geketend, laten opsluiten vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, met wie hij getrouwd was.
6:18 Johannes had namelijk tegen Herodes gezegd: ‘U mag niet trouwen met de vrouw van uw broer.’
6:19 Sindsdien had Herodias het op hem gemunt en wilde ze hem uit de weg ruimen, maar ze kreeg er de kans niet toe,
6:20 want Herodes had ontzag voor Johannes, omdat hij wist dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hij nam hem in bescherming. En hoewel hij altijd in grote onzekerheid verkeerde als hij naar hem geluisterd had, bleef hij hem toch graag horen.
6:21 Op een keer deed zich echter een gunstige gelegenheid voor, toen Herodes op zijn verjaardag een feestmaal gaf voor zijn hovelingen en de hoge militairen en de voornaamste inwoners van Galilea.
6:22 De dochter van Herodias
(De dochter van Herodias – Andere handschriften lezen: ‘Zijn dochter Herodias’).
kwam binnen om voor Herodes en zijn gasten te dansen, wat bij hen erg in de smaak viel. De koning zei tegen het meisje: ‘Vraag me wat je maar wilt, en ik zal het je geven.’
6:23 En hij bezwoer haar: ‘Wat je ook vraagt, ik zal het je geven, al was het de helft van mijn koninkrijk!’
6;24 Ze ging naar haar moeder en vroeg: ‘Wat zal ik vragen?’ Haar moeder zei: ‘Het hoofd van Johannes de Doper.’
6:25 Haastig ging ze weer naar binnen, stapte recht op de koning af en zei tegen hem: ‘Ik wil dat u me nu meteen op een schaal het hoofd van Johannes de Doper geeft.’
6:26 Deze vraag bedroefde de koning zeer, maar hij wilde het haar niet weigeren omdat hij in het bijzijn van zijn gasten een eed had gezworen.
6:27 Hij stuurde iemand van zijn garde weg met het bevel hem het hoofd te brengen. De soldaat ging naar de gevangenis en onthoofdde Johannes.
6:28 Hij bracht het hoofd binnen op een schaal en gaf het aan het meisje, en zij gaf het aan haar moeder.
6:29 Toen zijn leerlingen hiervan hoorden, gingen ze zijn lijk halen en legden het in een graf.
COMPASSIE
6:30 De apostelen kwamen weer terug bij Jezus en vertelden hem over alles wat ze gedaan hadden en wat ze de mensen onderwezen hadden.
6:31 Hij zei tegen hen: ‘Ga nu mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en een tijdje uit te rusten.’ Want het was een voortdurend komen en gaan van mensen, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te eten.
6:32 Ze voeren met de boot naar een afgelegen plaats, om daar alleen te kunnen zijn.
6:33 Maar hun vertrek werd opgemerkt en velen hoorden ervan, en uit alle steden haastten de mensen zich over land naar die plaats en kwamen er nog eerder aan dan Jezus en de apostelen.
6:34 Toen hij uit de boot stapte, zag hij een grote menigte en voelde medelijden met hen, omdat ze leken op schapen zonder herder, en hij onderwees hen langdurig.
WORDT VERVOLGD…
Nieuwsgierig naar dit project? Neem gerust contact met mij op om ideeen uit te wisselen of om je reactie te geven.